
Jurisprudentie
BB1808
Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers138301 HA ZA 06-353
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers138301 HA ZA 06-353
Statusgepubliceerd
Indicatie
Letselschadezaak. Grondslag vordering 185 WVW94.Bestelauto rijdt tegen schouder van voetganger die evenwicht verliest en met voet onder aanhanger komt. Benadeelde stelt vanaf het ongeval chronische pijnklachten te hebben in linker voet en rechterarm. Pijnklachten zijn echter niet medisch objectiveerbaar.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 138301 / HA ZA 06-353
Vonnis van 25 juli 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.A.T.M. van Zinnicq Bergmann,
advocaat mr. M.J. Wildeboer te Apeldoorn,
tegen
de naamloze vennootschap
LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. J.M.W. Werker te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en London genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 april 2006,
- het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2007,
- de conclusie van repliek, tevens akte inhoudende wijziging van eis,
- de akte uitlating wijziging van eis,
- de conclusie van dupliek,
- de akte van 9 mei 2007 van London,
- de akte van 6 juni 2007 van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. Op 19 juli 2001 is [eiseres] bezig geweest haar marktkraam op de Markt te Eersel op te bouwen op het moment dat de heer [H], verzekerde bij London, met zijn Mercedes Vito bestelbus, kenteken [nummer], met aanhanger de Markt te Eersel is opgereden.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] heeft - na wijziging van eis - gevorderd dat de rechtbank London bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van:
a een bedrag van € 231.101,-, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 juli 2001 tot aan de dag der voldoening, wegens verlies aan arbeids- vermogen
b een bedrag van € 6.871,81, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 juli 2001 tot aan de dag der voldoening, wegens kosten juridische bijstand,
c een bedrag van € 27.298,-, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 juli 2001 tot aan de dag der voldoening, wegens overige materiële schade,
d een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 juli 2001 tot aan de dag der voldoening, wegens smartengeld,
e alle eventueel verschuldigde heffingen inkomstenbelasting en volksverzekeringen over voornoemd bedrag,
f de proceskosten.
3.2. London heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd dat de rechtbank de vorderingen van [eiseres] afwijst met veroordeling van [eiseres] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening, en in de nakosten ten bedrage van € 131,-, dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ten bedrage van € 199,-.
4. De beoordeling
De toedracht op 19 juli 2001
4.1. [eiseres] heeft gesteld, dat zij op 19 juli 2001 als voetganger betrokken is geraakt bij een verkeersongeval. Zij was haar marktkraam aan het opzetten, die in een vrij scherpe bocht van een van de aanvoerroutes naar de Markt te Eersel stond. Ze had net de zeilen op de kraam gedaan en was doende deze met klemmen vast te zetten. Op dat moment draaide een bestelbus met aanhanger de Markt te Eersel op. Volgens [eiseres] nam de bestelbus de bocht naar rechts te kort. De bestelbus reed voorlangs haar kraam en op dat moment werd haar rechterschouder geraakt, waardoor zij het evenwicht verloor, maar niet viel. Zij stond met de rug naar de bestelwagen met aanhanger toe en weet dus niet of zij werd geraakt door de bestelbus of door de aanhanger. Daarna reed de aanhanger van de bestelbus over haar linkerenkel en -voet. Zij gilde het uit van de pijn.
[eiseres] heeft verder gewezen op de verklaringen van getuigen, de heer [RH] op 15 2002 en de heer [AP] op 9 januari 2002.
[eiseres] is die ochtend nog naar een huisarts gegaan, die de voet heeft ingetapet. Later in de ochtend is zij naar het ziekenhuis gegaan. Daar zijn foto’s gemaakt van de opgezwollen voet en heeft men verband om de voet gedaan. De dag daarna is de voet in het ziekenhuis in het gips gezet.
De bestelbus met aanhanger was doorgereden en bleek later van [H], een verzekerde bij London, te zijn.
4.2. Hoewel London in de conclusie van antwoord onder nummer 2 heeft gesteld dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden, heeft London in hetzelfde stuk onder nummer 14 betwist dat er een ongeval heeft plaatsgevonden. De verklaring van [eiseres], die slechts een verklaring van een partijgetuige is, wordt volgens London onvoldoende ondersteund door de verklaringen van de getuigen [RH] en [AP], die het ongeval niet hebben gezien. Dat geheel kan dus niet tot bewijs dienen. Daartegenover staan de verklaringen van de heer Van [Hn] en van [H]. Daar komt nog bij dat de schaderegelaar van [eiseres], de heer A. de [N] (Bureau Pals B.V.), in de brief van 5 januari 2004 heeft geschreven dat [H] op het moment van het ongeval achteruit zou hebben gereden, hetgeen door geen der getuigen, inclusief [eiseres], wordt verklaard.
Als er wel sprake is van een ongeval dan komt dat volgens London omdat [eiseres], toen zij het zeil aan het recht trekken was, achteruit gestapt en zelf onder de aanhanger gelopen.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [eiseres] op zichzelf voldoende consistent zijn en dat haar verklaringen aansluiten bij de verklaringen van de getuigen [RH] en [AP]. [RH] heeft op 15 januari 2002 (productie 3 dagv) verklaard dat hij zich aan de overkant bevond en dat de automobilist de bocht te strak heeft genomen, waardoor de aanhanger over voet van het slachtoffer overreed. [AP] heeft op 9 januari 2002 (productie 3 dagv) verklaard, hij zich aan de overkant bevond en dat de automobilist met de aanhanger de bocht te scherp heeft genomen. De rechtbank merkt hierbij op dat beide getuigenverklaringen op een formulier van London zijn ingevuld, waarin niet naar feiten, maar naar meningen wordt gevraagd.
[RH] en [AP] hebben daarna, op 25 maart 2002, verklaard (productie 3 cva) dat zij het ongeval niet daadwerkelijk hebben zien gebeuren, maar dat zij wel het voertuig met daarachter een aanhanger zagen voorbij rijden. Toen de aanhanger voorbij was zagen ze een vrouw hinken. Ze riep “Mijn voet, mijn voet, ik heb zo’n pijn”. Haar voet was helemaal dik en er werd besloten dat ze naar het ziekenhuis moest. Ze hebben van de vrouw gehoord dat ze door de aanhanger is aangereden en hadden geen reden daaraan te twijfelen. Toen zij de combinatie zagen reed deze weer op het rechte gedeelte. Zij hebben aangenomen dat de combinatie de bocht te strak of te scherp heeft genomen.
De rechtbank merkt hierbij op dat wat de schaderegelaar van [eiseres] in zijn brief van 5 januari 2004 (productie 6 cva) heeft geschreven daar niet aan afdoet. [eiseres] zelf heeft nooit gesteld dat [H] achteruit zou hebben gereden.
4.4. De rechtbank stelt verder vast dat de verklaringen van [eiseres] aansluiten bij de stukken in het medisch dossier. Huisarts [J] schrijft in zijn brief van 13 september 2001 (productie 4 dagv en 11 cvr) dat [eiseres] op 19 juli 2001 de EHBO van het St. Josephziekenhuis te Veldhoven heeft bezocht na een trauma van haar linker voet. Zij kreeg toen een drukverband. Dezelfde dag heeft zij de EHBO opnieuw bezocht. Zij heeft toen een gipsspalk gekregen. Chirurg [L] van het Sint Josephziekenhuis schrijft ook in zijn brief van 6 november 2001 (productie 4 dagv en 11 cvr) dat [eiseres] op 19 juli 2001 de Eerste Hulp heeft bezocht, nadat zij via haar huisarts was verwezen in verband met een trauma van de linkervoet.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen [eiseres] over de toedracht van het ongeval heeft gesteld op zichzelf consistent is.
4.5. In haar verweer heeft London een beroep gedaan op de verklaringen van [H] en Van [Hn].
[H] heeft op 2 oktober 2001 verklaard (productie 7 cva), dat [eiseres] bij het oprijden van de markt zonder op te letten achter onder de aanhanger is gelopen. De echtgenote van [H], mevrouw [M], heeft op 2 oktober 2001 verklaard (productie 7 cva), dat [eiseres] niet heeft opgelet toen zij haar kraam aan het bouwen was en zich heeft omgedraaid zonder om te kijken en met haar voet onder de aanhanger is gelopen. De rechtbank merkt hierbij op dat de getuigenverklaring op een formulier van London is ingevuld, waarin niet naar feiten, maar naar meningen wordt gevraagd. Ook is niet aangegeven dat [H] en [M] echtelieden zijn.
[H] heeft daarna, op 18 april 2002, verklaard (productie 2 cva) dat hij over het ongeval waar hij kennelijk bij betrokken is geweest feitelijk niets kan verklaren, omdat hij er helemaal niets van gezien of gehoord heeft. Ook zijn vrouw heeft feitelijk niets gemerkt. Van [Hn], een kennis van hem die achter hem reed, heeft totaal niets gezien. [H] weet wel dat [eiseres] op dat moment de kraam aan het opbouwen was. Ze stond op dat moment met haar lichaam min of meer tegen de planken van de tafel. Hij is zeker twee meter om haar heen gereden. Hij moest relatief ruim om de tafel rijden omdat de luifel ongeveer één meter uitsteekt. Juist omdat hij zo ruim om de tafel reed, moet [eiseres] wel naar achteren zijn gelopen of zo. Anders had hij haar nooit kunnen raken of overrijden.
Een verklaring van Van [Hn] is in het dossier niet aanwezig. London beroept zich dus met name op de verklaring van [H], waarin de verklaring van [Hn] “de auditu” voorkomt.
4.6. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat London de stellingen van [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Noch [H], noch Van [Hn], noch [M] hebben het ongeval gezien. De stelling van London, dat [eiseres], toen zij het zeil aan het recht trekken was, achteruit is gestapt en zelf onder de aanhanger is gelopen, is dus zuiver speculatief. Andere feiten en/of omstandigheden die dit specifieke verweer ondersteunen zijn door London niet gesteld.
Daar komt nog bij dat de bovengenoemde stelling van London, dat [eiseres], toen zij het zeil aan het recht trekken was, achteruit is gestapt en zelf onder de aanhanger is gelopen, in strijd is met de verklaring van [H], op welke verklaring Londen zich met name baseert. [H] heeft immers verklaard dat hij [eiseres] de kraam zag opbouwen en dat ze op dat moment met haar lichaam min of meer tegen de planken van de tafel stond. Hij is ruim twee meter om haar heengereden. Ook heeft hij verklaard dat de luifel ongeveer één meter breed is. Als de stelling van London echter juist is, moet [eiseres] om het zeil recht te trekken zich niet tegen de tafel van de kraam, zoals [H] heeft verklaard, maar vóór de kraam hebben bevonden. Dat laatste komt overigens ook overeen met de verklaring van [eiseres] zelf, dat zij op dat moment het zeil met klemmen aan het vastzetten was.
4.7. Omdat het verweer van London onvoldoende gemotiveerd is, immers zuiver speculatief, komt de rechtbank niet toe aan een bewijsopdracht voor [eiseres] omtrent de toedracht van het ongeval. De rechtbank gaat bijgevolg op grond van het bovenstaande uit van de toedracht van het ongeval, zoals door [eiseres] gesteld. Haar verklaring is consistent en aannemelijk.
De aansprakelijkheid
4.8. Op grond van de door [eiseres] gestelde toedracht, die de rechtbank overneemt, heeft [eiseres] London op grond van het bepaalde in artikel 185 Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) aansprakelijk gesteld voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade.
Overmacht
4.9. London heeft bij conclusie van dupliek het verweer gevoerd dat er sprake is van overmacht aan de zijde van [H]. Zij heeft daarbij gesteld dat [H] voordat hij de markt te Eersel opreed kort stil heeft gestaan en [eiseres] heeft waargenomen. Vervolgens is [H] stapvoets doorgereden. Hij is [eiseres] voorbij gereden, waarbij zich ongeveer een ruimte van twee meter tussen hen bevond. Hij heeft dus niet de bocht te krap genomen. Volgens [H] stond [eiseres] ook niet in de bocht, want daar stond iemand met matten en tapijten. Zij stond op het rechte stuk. Volgens London hoefde [H] er geen rekening mee te houden dat, daar waar hij [eiseres] op een afstand van twee meter passeerde, [eiseres] zich enkele ogenblikken daarna op het weggedeelte zou bevinden, waar [H] reed. Daaruit volgt dat London niet aansprakelijk is op grond van 185 lid 1 WVW94.
4.10. Het beroep op overmacht van London gaat slechts op, indien zij aantoont dat [H] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval. Daarbij zijn fouten van andere weggebruikers alleen van belang, indien deze voor de bestuurder van het motorrijtuig zo onwaarschijnlijk waren, dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.
De rechtbank merkt eerst op dat het door London gedaan beroep op overmacht voortborduurt op haar verweer, dat [eiseres] zelf door onoplettendheid onder de aanhanger gelopen is, welk verweer de rechtbank als zuiver speculatief reeds heeft verworpen.
Haar stelling, dat [H] met de mogelijkheid dat [eiseres] zelf onder de aanhanger zou lopen, naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden, aangezien hij de kraam op ruim twee meter passeerde, is in strijd met haar eerdere stelling dat [eiseres] de zeilen aan het recht trekken was. Als die eerdere stelling juist is, moet [eiseres] zich vóór de kraam hebben bevonden (hetgeen in overeenstemming met de verklaring van [eiseres], die zegt dat zij de zeilen met klemmen aan het vastzetten was), maar in strijd met de verklaring [H], die zegt dat hij haar op twee meter afstand passeerde. Als de eerdere stelling juist is diende [H] in die omstandigheden overigens wel rekening te houden met de mogelijkheid dat hij [eiseres], terwijl zij met de zeilen bezig was, zou kunnen aanrijden. [eiseres] heeft dan niet, zoals uit de verklaring van [H] volgt, twee meter (ongeveer vier passen) achteruit gelopen om, terwijl de bestelbus al vlak achter haar rug passeerde, zonder de bestelbus te raken met haar voet onder de aanhanger terecht te komen, wat inderdaad erg onoplettend van haar zou zijn.
De conclusie uit het voorgaande is dat het beroep op overmacht verworpen moet worden, omdat het onvoldoende is gemotiveerd. Dit verweer van London is immers in strijd met haar eerdere stellingname.
Eigen schuld
4.11. London heeft het verweer gevoerd dat de vergoedingsplicht van London geheel dient te vervallen, omdat er sprake is van eigen schuld van [eiseres]. [eiseres] is immers om het zeil van haar kraam te kunnen rechttrekken zonder op het verkeer te letten de straat opgelopen. Door haar eigen onachtzaamheid is de voet van [eiseres] onder de aanhangwagen van [H] terecht gekomen.
4.12. Het door London gedaan beroep op eigen schuld valt weer terug op haar stelling, dat [eiseres] zelf door onoplettendheid onder de aanhanger gelopen is, welke stelling hierboven door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd is afgewezen. Ook het beroep op eigen schuld van London kan dus niet slagen.
4.13. Het voorafgaande voert tot de conclusie dat naar het oordeel van de rechtbank London voor 100% aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en te lijden schade, die zij ten gevolge van het ongeval heeft geleden, en dat zij deze ook voor 100% dient te vergoeden.
De gevolgen van het ongeval
4.14. [eiseres] heeft gesteld dat zij sinds 19 juli 2001 klachten heeft en beperkingen van het ongeval ondervindt. Zij heeft daarvoor sindsdien verschillende medische behandelingen ondergaan, maar zij heeft nog steeds pijnklachten aan de linker voet en de rechter arm, hetgeen functieverlies van de rechter schouder en linker voet met zich meebrengt. De chronische pijnklachten hebben er ook voor gezorgd dat zij onvoldoende nachtrust heeft waardoor de psychische belastbaarheid overdag sterk is verminderd. Gezien de therapieresistentie is de prognose dat er in de toekomst geen herstel zal optreden.
De omstandigheid, dat haar klachten moeilijk of slechts in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen vallen te herleiden, doet daar volgens haar niets aan af.
4.15. London heeft in de eerste plaats het verweer gevoerd dat uit het medisch dossier, met name de brief van huisarts [J] van 19 mei 2003 (productie 4 dagv) en van de neuroloog [K] van 17 juni 2002, (productie 4 dagv) blijkt dat er sprake is van pre-existente klachten, in het bijzonder rugklachten. De klachten die [eiseres] stelt te hebben zijn op grond daarvan niet aan te merken als ongevalgevolg. Dat zou pas kunnen blijken uit het overleggen van de patiëntenkaart door [eiseres], hetgeen zij niet heeft gedaan.
4.16. De rechtbank verwerpt het beroep van London op het bestaan van pre-existente klachten, omdat zij op geen enkel manier een verband heeft gelegd tussen de pre-existente rugklachten en de huidige pijnklachten van [eiseres] met betrekking tot haar linkervoet en rechterarm. Zonder dat verband is niet in te zien dat de huidige klachten van [eiseres] al voor het ongeval aanwezig waren en dus niet pas door het ongeval zijn ontstaan, zodat zij London niet zijn toe te rekenen.
4.17. London heeft in de tweede plaats het verweer gevoerd dat uit het medisch dossier blijkt dat er bij [eiseres] geen sprake is van objectiveerbare afwijkingen. [eiseres] heeft daarbij gewezen op de volgende stukken:
- de brief van de huisarts [J] van 6 december 2002,
- de brief van de verzekeringsgeneeskundige [S] (Cadans) van 27 mei 2002,
- de brief van neuroloog [K] van 17 juni 2002,
- de brief van de neuroloog [K] van 22 november 2002,
- de brief van revalidatiearts [PL] van 26 november 2003,
- de brief van orthopeed [HL] van 9 maart 2005,
- de brief van neuroloog [AK] van 22 juni 2005,
- de brief van chirurg [C] van 27 augustus 2001,
- de brief van chirurg [C] van 2 november 2001,
- de brief van chirurg [C] van 14 maart 2002.
Nu de klachten van [eiseres] louter op subjectieve anamnese zijn gebaseerd en er van medisch objectief vastgestelde afwijkingen geen sprake is, moet de vordering van [eiseres] worden afgewezen.
4.18. Naar aanleiding van het verweer van London heeft de rechtbank onderzoek gedaan naar de medische geschiedenis van [eiseres] na het ongeval en stelt vast dat de onderstaande medici het volgende over de klachten van [eiseres] melden.
- De brief van chirurg [C] van 27 augustus 2001 (productie 11 cvr) , waarin hij schrijft: “Röntgenologisch waren er geen duidelijke fracturen.”.
- De brief van chirurg [C] van 2 november 2001 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij schrijft: Röntgenologisch waren er geen duidelijk fracturen. Ook op een later tijdstip gemaakte CT-scan van de voet waren geen aanwijzingen voor fracturen of dislocaties. Naast de pijn die bij het belasten aanwezig was ontstond ook een hyperpathie van de voet. Op zich is de functie van de voet goed.”.
- De brief van de huisarts [J] van 6 december 2002 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Ik zag haar op 30 november 2001 in verband met pijnklachten en koud gevoel armen en benen, waarbij ik bij lichamelijk onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen kon vaststellen.”.
- De brief van revalidatiearts [R] van 21 januari 2002 (productie 4 dagv en 11 cvr) , waarin hij schrijft: “Bovengenoemde patiënte zag ik ter controle op de polikliniek d.d. 16 januari 2002. Bij observatie geen dystrofische kenmerken. Bij het lopen met en zonder schoenen gaat dit goed, zonder afwijkingen. Tijdens het passief bewegingsonderzoek wordt pijn aangegeven in de linker enkel. Huidige pijnklachten kan ik niet volledig verklaren. (…) Op mijn vakgebied heb ik patiënte op dit ogenblik weinig te bieden.”.
- De brief van de huisarts [J] van 6 december 2002 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Op 29 januari 2002 zag ik haar opnieuw in verband met persisterende pijnklachten met name in de linker voet. Buiten een erg gevoelige functie van de enkel kon hij geen objectiveerbare afwijkingen vaststellen.”.
- De rapportage (productie 4 dagv en 11 cvr) van verzekeringsarts [S] (Cadans) van 27 mei 2002, waarin naar aanleiding van een onderzoek op 27 mei 2002 wordt vermeld: “Zoals uit het bovenstaande blijkt kan geen oorzaak/afwijking vastgesteld worden die de claimklacht afdoende kan verklaren. (Uiterlijke) kenmerken van dystrofie zijn afwezig. Ook kan gesteld worden dat er sprake is van een discrepantie tussen de mate van geuite klachten/beperkingen en bevindingen bij onderzoek (spontaan normaal gebruik zonder uitingen van pijn, geen terugtrekkingsreactie of pijnaangifte bij wrijven over de voet, geen duidelijke lijdensdruk). Wat wel redelijk consistent naar voren komt en aannemelijk is na trauma, is de gevoelige enkelfunctie en enige hyperpathie waarbij voorstelbaar is dat langdurig staan en lopen niet mogelijk is.”.
- De brief van neuroloog [K] van 17 juni 2002 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij schrijft: “Op 13 juni 2002 zag ik patiënte op mijn spreekuur in verband met verdenking van dystrofie van de linker voet (…) Ik vind op dit moment weinig verschijnselen van een dystrofie.”.
- De brief van de neuroloog [K] van 22 november 2002 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij schrijft: “Beeldvormend onderzoek van de rug heeft geen afwijkingen aan het licht gebracht. (…) Zenuwgeleidingsonderzoek van de rechterarm toont geen bijzonderheden. Het spierbeeld in zowel linkerbeen als rechterarm toont geen denervatie, maar wel een matig aanspanningspatroon met in sommige spieren intermitterend aanspannen. Harde aanwijzingen van een neurogene functiestoornis in de zin van radiculaire of perifere zenuwproblematiek is dus eigenlijk niet gevonden.”.
- De brief van chirurg [C] van 14 maart 2001 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij schrijft: “Ik heb patiënte hierna nog eenmaal op de polikliniek gezien en wel op 21 december 2002. (…) Bij lichamelijk onderzoek was de linkervoet niet koud en bestond er een goede functie. Op dit moment zijn er geen objectieve afwijkingen terwijl de patiënte vele klachten van het bewegingsapparaat ventileert. (…) Concluderend: op dit moment geen objectieve aanwijzingen voor een posttraumatische dystrofie.”.
- De rapportage van neurochirurg [MH] (Cadans) van 11 november 2003 (productie 4 dagv en 11 cvr), waarin hij concludeert: “Betrokkene is medisch gezien, gelet op haar functionele mogelijkheden in staat arbeid te verrichten.”.
- De brief van revalidatiearts [PL] van 26 november 2003 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Er zijn geen dystrofische kenmerken.”.
- De brief van orthopeed [HL] van 9 maart 2005 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Onlangs zag ik op de polikliniek orthopaedie bovengenoemde patiënt(e) in verband met klachten van de rechter schouder. (…) Bij onderzoek een beeld passend bij een subacromiaal impingment syndroom met painful arc welke in exorotatie duidelijk verbeterd. Drukpijn op de supra spinatus aanhechting. Een aanvullend echografisch onderzoek liet geen afwijkingen zien. Met name geen tekenen van cuff letsel.
Bij poliklinische controle klaagde zij ook over krachtverlies in de handen. Dit is toch een beeld dat niet past bij een tendinitis beeld cq subacromiaal impingment syndroom van de schouder.”.
- De brief van neuroloog [AK] van 22 juni 2005 (productie 11 cvr), waarin hij schrijft: “Bovengenoemde patiënte zag ik op 23 mei 2005 op het spreekuur neurologie. (...) Patiënte geeft toch vooral tendomyogene klachten aan in de rechter schouder en linker voet, chronisch van karakter, na een ongeval. De dubieuze afwijking electromyografisch, passend bij een CTS rechts, laat ik dan ook liever niet operatief verhelpen, mede ook daar deze klachten ver op de achtergrond staan. Poliklinisch gaf zij nog pijn in de rug aan en in de bil en de lies, maar ook hier ontbreekt een radiculair traject en derhalve kan ik ook deze klacht niet neurologisch verklaren.”.
4.19. Uit dit medisch dossier trekt de rechtbank de conclusie dat enerzijds vast is komen te staan dat [eiseres] vanaf het moment van het ongeval pijnklachten heeft met betrekking tot de linkervoet en later ook met betrekking tot de rechterarm, maar anderzijds dat er door de verschillende artsen en specialisten geen medisch objectiveerbare oorzaken van die pijnklachten zijn vastgesteld. In de medische stukken is wordt dan ook enkel geconstateerd dat [eiseres] naar haar zeggen sinds het ongeval pijnklachten heeft, maar niet wat de oorzaak van die pijnklachten is, laat staan dat die oorzaak ook in causaal verband staat met het ongeval dat haar is overkomen. De rechtbank deelt dan ook niet het standpunt van [eiseres] dat op grond van de informatie uit het medisch dossier het causale verband tussen het ongeval en de schade, ontstaan door die klachten en beperkingen, is aangetoond.
4.20. [eiseres] heeft daarbij onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2001 (NJ’01, 433) nog gesteld, dat de omstandigheid, dat haar klachten moeilijk of slechts in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen vallen te herleiden, daar niets aan afdoet.
De rechtbank is van oordeel dat deze vergelijking niet opgaat. De zaak waarnaar [eiseres] verwijst betreft een benadeelde, waarvan is vastgesteld dat hij leed aan een post whiplash syndroom. Bij een post whiplash syndroom moet er sprake zijn geweest van een geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom, waarvan bij [eiseres] geen sprake is geweest. Bovendien moeten er bij een post whiplash syndroom klachten bestaan, die weliswaar naar hun aard subjectief van aard zijn, doch waarvan niettemin objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dit laatste is bij [eiseres] niet vastgesteld.
4.21. Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan in zake het causale verband tussen het ongeval en haar klachten en beperkingen. Om die reden komt de rechtbank ook niet toe aan de bewijslevering, die in deze zaak - er is immers een verkeersnorm overtreden die strekt tot de bescherming tegen het specifieke risico, waar [eiseres] het slachtoffer van is geworden - op grond van de zogenaamde omkeringsregel in de vorm van tegenbewijs op London had moeten rusten.
De schade wegens verlies aan arbeidsvermogen (vordering onder 3.1.a en e)
4.22. Nu niet vast is komen te staan dat de klachten en beperkingen van [eiseres] in causaal verband staan met het ongeval dat haar is overkomen, is deze schade ook niet aan London toe te reken. Deze vordering zal dus worden afgewezen.
De schade wegens kosten van juridische bijstand (vordering onder 3.1.b)
4.23. [eiseres] heeft schade aan kosten van juridische bijstand ten bedrage van
€ 6.871,81, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 juli 2001 tot aan de dag der voldoening, gevorderd. Het betreft administratie- en expertisekosten in de zin van 6:96 lid 2 aanhef en sub b Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Deze kosten zijn gemaakt door Bureau Pals. [eiseres] heeft een factuur met specificatie van deze kosten overgelegd (productie 9 akte na tussenvonnis).
4.24. London heeft deze kosten betwist, omdat zij niet zouden zijn gemaakt. Er zijn bovendien geen betalingsbewijzen door [eiseres] overgelegd.
4.25. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft aangetoond dat zij deze kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid heeft gemaakt. Of zij die kosten al heeft betaald is niet relevant. Het gaat om het bestaan van een vordering van de Pals Groep op haar, welke zij dient te betalen, hetgeen ook in de toekomst kan gebeuren. De rechtbank zal deze vordering toewijzen.
Zij merkt daarbij op dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, hoewel uiteindelijk niet vast komt te staan dat de schade is geleden. De kosten zijn immers als gevolg van het ongeval gemaakt en staan in een zodanig verband met het ongeval dat zij aan London als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend.
De factuur van Pals Groep aan [eiseres] is ongedateerd en kent een betalingstermijn van 30 dagen. De specificatie van de werkzaamheden loopt tot en met 28 december 2005. De rechtbank zal daarom de gevorderde rente toewijzen vanaf 1 februari 2006.
De overige materiële schade (vordering onder 3.1.c)
4.26. [eiseres] heeft deze schade ten bedrage van € 27.298,-, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 juli 2001 tot aan de dag der voldoening, gevorderd.
Voor de onderbouwing heeft [eiseres] verwezen naar het actuariële rapport van Bureau Pals (productie 12 cvr), p. 11 en 12.
4.27. London heeft gesteld dat de onderbouwing van deze schadepost niet duidelijk is.
4.28. In het actuariële rapport van Bureau Pals staat op p. 11 en 12 het bedrag van
€ 27.298,- alleen maar vermeld, waarbij het rapport verwijst naar de specificatie in de “voorlopige schadestaat 2”. Die is achter dat rapport niet te vinden, wel een “schadestaat 1 (voorlopige schadestaat)”, waarvan het eindbedrag (€ 7.162,04) weer is opgenomen in “schadestaat 2”. Het bedrag van € 27.298,- komt in de beide schadestaten niet voor. Hoe dat bedrag is samengesteld is onduidelijk. Of er nu wel sprake is van “overige materiële schade” en waar deze uit bestaat blijkt dus niet uit de stukken, laat staan dat deze schadepost met bewijsstukken wordt onderbouwd.
Omdat [eiseres] geheel heeft nagelaten aan te tonen dat zij “overige materiële schade ” geleden heeft, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
Het smartengeld (vordering onder 3.1.d)
4.29. [eiseres] heeft gesteld dat zij door het ongeval genoodzaakt is om met werken te stoppen. Bovendien is zij geen dag meer zonder pijn en is zij voor triviale dingen aangewezen op derden. Omdat het ongeval verstrekkende gevolgen voor haar heeft gehad, heeft zij een immateriële schadevergoeding van € 25.000,-, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 juli 2001 tot aan de dag der voldoening, gevorderd.
4.30. London heeft deze vordering betwist omdat zij onvoldoende is onderbouwd.
4.31. Mede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, met inachtneming van de opgetreden geldontwaarding, begroot de rechtbank het smartengeld op € 1.000,-. Daarbij is rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde, die het gevolg zijn van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust.
De rechtbank acht in dit kader met name relevant:
* het feit dat de aanhanger over de linker voet van [eiseres] is gereden,
* aard en met name de duur van de medische onderzoeken ten gevolge daarvan,
* de psychische gevolgen voor [eiseres], welke uit het medisch dossier blijkt.
De proceskosten (vordering onder 3.1.f).
4.32. Hoewel slechts een klein deel van de vorderingen van [eiseres] worden toegewezen, zal de rechtbank toch London als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de door [eiseres] gemaakte proceskosten, omdat zij 100% aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade.
Die proceskosten worden tot op heden begroot op verschotten:
€ 4.732,- door [eiseres] betaald vastrecht,
€ 84,87 deurwaarderskosten,
------------- +
€ 4.816,87
salaris procureur € 6.000,- (3 punten x € 2.000,- [tariefVI])
------------- +
totaal € 10.816,87
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt London om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen een bedrag van (€ 6.871,81 + € 1.000,- =) € 7.871,81, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.871,81 vanaf 1 februari 2006 en over € 1.000,- vanaf 19 juli 2001,
5.2. veroordeelt London in de door [eiseres] gemaakte proceskosten tot op heden begroot op € 10.816,87,
5.3 verklaart dit vonnis, voor zover het een veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad,
5.4 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. J.J.H. Bruggink en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2007.